In deze aflevering (240) van Heden & Verleden een eerste verhaal in een serie over 75 jaar Vrijheid.

Wie wil reageren of ideeën heeft voor Heden & Verleden kan contact opnemen met de redactie: tel. 010 - 5118892 (keuze 2) of redactie@de-heraut.nl.

Door John Hofman

Oorlogsherinneringen van het echtpaar Van den Enden - De Gelder

Dit jaar herdenken wij dat Nederland 75 jaar geleden werd bevrijd. Er kwam op 5 mei 1945 een eind aan de Tweede Wereldoorlog. Ondanks het verdrietige feit dat een feestelijke viering van 75 bevrijding vanwege de coronacrisis niet mogelijk is, besteedt De Heraut de komende weken aandacht aan de Tweede Wereldoorlog. Het verhaal kan immers niet vaak genoeg verteld worden. Voor het eerste verhaal in deze serie brachten we een bezoek aan het echtpaar André van den Enden en Nel van den Enden-de Gelder, beiden inmiddels 90 jaar. Zij waren tien à elf jaar toen de oorlog uitbrak.

André van den Enden werd geboren in 1929 aan het zogenaamde ‘Hofje’ aan de Rodenrijseweg, waar voorheen Transportbedrijf In ’t Veen zat. Hij woonde daar tot zijn zesde jaar, waarna het gezin, met hun vier kinderen, naar de Zuidersingel verhuisde. Vader overleed al in 1939, zodat moeder alleen verder moest met vier kinderen. “Ik heb nu nog een (jongere) zus en een broer”, vertelt André.
Tijdens de oorlog ging hij in 1942 naar de Ambachtsschool aan de Gordelweg in Rotterdam, want hij wilde timmerman worden. Begin 1945 ging de school een half jaar dicht vanwege de oorlog. Van oktober 1944 tot aan de bevrijding logeerde André bij zijn grootouders in de Hoekse Waard. Dat was in de hongerwinter. Moeder had het arm en er was niet voldoende eten voor het hele gezin.
Hij weet nog goed dat hij voor het eerst een Duitse soldaat zag. “Hij kwam aangereden op de fiets en stopte bij de winkel van Piet van Es, toen de kruidenier in het Rodenrijs, naast kapper Heezen. Hij haalde het stuur van zijn fiets en nam dat mee de winkel in, bang dat de fiets gestolen zou worden!”
Vooral in de laatste maanden van 1944 waren er veel wapendroppings. De plaatselijke verzetsgroep was zeer actief. Voor die tijd waren ze al druk bezig om onderduikers te huisvesten. Eind mei 1945 kon hij weer naar moeder terug en ging hij weer naar de ambachtsschool om de opleiding af te maken.
Tijdens de oorlog waren de levensmiddelen op de bon. Vooral suikerbonnen waren geliefd. Die kreeg je alleen voor de kinderen. "Onze grootouders kregen op hun verjaardag dan ook een zakje suiker van de kleinkinderen. Maar op de zwarte markt was alles te koop. Vooral tabak was in trek bij de mannen. Sommige tuinders in Berkel en Rodenrijs kweekten zelf tabaksplanten. Als ze dan een flinke oogst hadden, werd dat naar Laurens in Den Haag gebracht waar ze er sigaretten van maakten. Er kwamen van lieverlee meer kleine bedrijfjes die er shag van konden maken. Ze beschikten dan over een snijmachine. Zo ruilde men bijvoorbeeld tabak voor een brood bij bakker Van Velzen. Vader de Gelder had een tuinderij. Er waren nog geen kassen in die tijd, dus alles werd verbouwd op de koude grond. De kinderen werkten vaak mee op de tuinderij.”

Verkoop groenten

André herinnert zich wel dat er, waar nu het Sint Franciscus Gasthuis staat, een Duitse luchtafweer was opgesteld. “Als er werd geschoten op vliegtuigen van onder meer de Engelse luchtmacht dan was het lawaai van het geschut in Berkel en Rodenrijs te horen. De granaten spatten op grote hoogte uiteen en de scherven kwamen zelfs neer op de lage kassen van de tuinders.”
Vader de Gelder verkocht ook groenten aan huis. “Soms stonden er hele rijen mensen op de tuin. Sommigen betaalden met muntbiljetten die ze eerst doormidden hadden gescheurd en stopten dat in vaders handen. Die kwam er, als ze weg waren, pas achter dat hij een half muntbiljet had gekregen. Er waren er ook die kleding voor groenten wilden ruilen. De tuinderij was geen vetpot. Ik denk dat vader meer had kunnen verdienen in loondienst bij andere tuinders. Het was zogezegd ‘hard voor weinig’."

Armoede

Nog even terugkomend op de schooltijd: tijdens de lessen op de ambachtschool ging soms het luchtalarm af en dan moesten de leerlingen in de kelder schuilen. André: “Als dat tijdens een repetitie gebeurde vond je dat niet zo erg. Er ging dan een gejuich op, omdat je daarna allemaal een voldoende kreeg. In de hoogste klas kreeg iedereen een getuigschrift, of je nu goed was of niet.”
Vroeger moest je acht jaar op de lagere school zitten, maar wij moesten thuis vaak helpen, dus van naar school gaan kwam weinig terecht”, vertelt mevrouw Van den Enden. “Na de bevrijding ging het langzaam iets beter, maar als kind had je er eigenlijk weinig erg in dat er in de oorlogsjaren zo veel armoe was, want onze ouders zorgden er toch voor dat je te eten had, al was het vaak heel weinig. Al hadden we heel weinig, vader bracht af en toe nog een zakje aardappelen bij zijn broer. Ook kwam er één keer per week een oude man bij ons langs om een ‘prakkie’ mee te eten. We noemden hem daarom de ‘prakkiesman’. We hebben ook een periode gehad dat je naar de gaarkeuken moest om eten te krijgen. Ik weet nog dat vader ooit zei: “Zodra de sla tien cent per krop op brengt, krijg je een fiets. Nou, die fiets is er nooit gekomen!”.

Bevrijding

Ook het echtpaar Van den Enden kwam de hongerwinter 44/45 door. "Het was allemaal wel angstig, want iedereen had weinig of niets te eten en dus had men echt honger. Bovendien had je nog te maken met het barbaarse optreden van de Duitsers", aldus André.
Begin mei 1945 ontstond er weer hoop bij de mensen, omdat vliegtuigen geen bommen maar voedsel dropten. "Op 5 mei was daar eindelijk de bevrijding. Met ons, dankten veel mensen God voor de herkregen vrijheid."
In Berkel en Rodenrijs werd de bevrijding in eerste instantie in een droevige stemming ontvangen. Door een gevecht tussen de Binnenlandse Strijdkrachten en de Duitse Wehrmacht, sneuvelde er nog een aantal mannen uit onze gemeente.
Er brak daarna een tijd aan van betere leefomstandigheden. "Chocolade, eierpoeder, blikken 'meat and vegetables' (vlees en groenten) waren weer verkrijgbaar. Al heel snel werden de Canadese militairen onze vrienden. Ze deelden sigaretten uit en waren verbaasd dat wij zelfs de peuken die zij weggooiden, opraapten. In de zomer van '45 vermaakten wij ons als jeugd met gedropte wapencontainers, die we met een kleine ingreep 'omtoverden' tot een kano. In het dorpscentrum maakten we de terugkeer van burgemeester Gründemann op feestelijke wijze mee. Tevens werd het verzetsmonument voor het gemeentehuis in de Nieuwstraat onthuld. In de nazomer was er een grote optocht met versierde voertuigen uit de hele gemeente. Winkeliers, bedrijven en verenigingen, ze deden allemaal mee en maakten daarmee gelijk wat 'reclame' voor hun winkel of bedrijf. Het normale leven kwam langzamerhand weer op gang.

Na de oorlog werd André onderhoudsman in het Eudokia ziekenhuis en kwam daarna als tekenaar bij Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Vanaf 1980 ging hij, in zijn vrije tijd, in de plaatselijke politiek. “Tot 1994 heb ik in de gemeenteraad gezeten voor de toenmalige GPV (Gereformeerd Politiek Verbond), nu de CU (ChristenUnie) geheten. Ik heb het altijd met veel plezier gedaan."
Hoewel ze beiden al een hoge leeftijd hebben bereikt, zijn ze heel dankbaar nog samen te zijn.