In deze aflevering (338) van Heden & Verleden het eerste deel van een tweeluik over Molen De Valk. De molen siert al 250 jaar in alle glorie de Molenweg. Het artikel is eerder geplaatst in verenigingsblad
Het Lint (uitgave HL-2022-3) van de Historische Vereniging Berkel en Rodenrijs.

Wie wil reageren of ideeën heeft voor Heden & Verleden kan contact opnemen met de redactie: tel. 010 - 5118892 (keuze 2) of redactie@de-heraut.nl.

Molen De Valk 250 jaar (1)

Berkel en Rodenrijs - Molen De Valk, gebouwd in 1772, staat dit jaar stil bij haar 250-jarig bestaan. Ook letterlijk, want er zijn problemen met de stalen roedes van het wiekenkruis. De molen is een Rijksmonument om trots op te zijn, dat kan zeker gezegd worden. Molen De Valk steekt nog in volle glorie uit boven het groen langs de Molenweg, in het fraaie poldergebied Rodenrijs op de grens met Pijnacker. De molen wordt nu bewoond door Marit Yska en Jorrit Hagen samen met hun zoontjes Loek en Auke.

De veenexploitatie

Vanaf de 13de eeuw werd veenexploitatie het belangrijkste middel van bestaan in onze omgeving. Gedroogd veen bleek een geschikte brandstof, bekend als turf, dat aan de omliggende steden werd verkocht. De veenexploitatie heeft plaatsgevonden tussen de dertiende en tweede helft van de achttiende eeuw. Het veen werd eerst bovengronds afgegraven en daarna werd het veen met een boot uitgebaggerd, het slagturven.
De verveners baggerden de veenlaag weg tot drie à vier meter onder het wateroppervlak. Op de hoger gelegen gedeelten na kwam al het land onder water te staan en er ontstonden grote veenplassen. Al dat water bedreigde bij storm de wegen en waterkeringen en door al dat water was landbouw en veeteelt vrijwel niet meer mogelijk.
De veenexploitanten moesten voor elk te vervenen stuk grond een afkoopsom gaan betalen aan het ambacht. Met dit geld werd door het ambacht het beheer van de kaden en de wegen betaald en geld opzijgezet om de droogmaking van uitgeveende verwaterde percelen te kunnen financieren, zodat landbouw en veeteelt weer mogelijk werd.

Polderverband

In de vijftiende eeuw was Berkel opgenomen in een groot polderverband aan de oostzijde van de Schie. De oudste gegevens over bemaling en droogmaking van dit gebied dateren van 1440, toen de hoogheemraden van Delfland een uitspraak deden in een geschil over de aanpak hiervan. De hoogheemraden gaven in 1447 toestemming een kade aan te leggen van de Schie tot de Berkelseweg. De polder werd daarmee in oost-west richting in tweeën gesplitst en gemakkelijker om te bemalen. Een ervan omvatte de latere polders Akkersdijk, Berkel en Schieveen.
Ook dit bemalingsgebied bleek na verloop van tijd te groot te zijn om de waterstand adequaat te kunnen beheersen. Daarom werd tussen 1454 en 1458 polder Schieveen afgesplitst en in 1471 de polders Akkersdijk en Berkel van elkaar gescheiden.
De polder Berkel werd door kaden omsloten. In het westen en noorden de Oude Leeweg (grens met de Zuidpolder van Delfgauw), de Groenekade, Klapwijkseweg, Strikkade en Pissenkade (grens met de Oude of Hooge Polder van Pijnacker). In het noorden en oosten De Brede Akker en de Landscheiding tussen Delfland en Schieland. In het zuiden en westen de Rijskade (grens met de polder Schieveen) en de Akkersdijksekade (grens met de Akkersdijkse polder). Deze begrenzing bestaat onveranderd al ruim vijf eeuwen, te zien op de 'Kaart van Polder Berkel’.

Ruzie na opsplitsing

Als gevolg van de opsplitsing van de polder in drie polders lag de afwatering van polder Berkel naar de Zweth tussen de polders Akkersdijk en Schieveen in en buiten hun gezichtsveld. De belangen van de drie polders waren hierdoor zo nauw met elkaar verbonden, dat ruzies niet konden uitblijven. Zo gaf het onderhoud van de Zweth, de Zwethkaden en de Zwethheul (aan de Schie) gedurende ruim anderhalve eeuw aanleiding tot vele twisten tussen de drie polders. De zaak werd in 1616 beslist door een uitspraak van Johan van Oldenbarnevelt als heer van De Tempel, een heerlijkheid in Berkel gelegen. Hierin werd onder meer bepaald dat het onderhoud van de Zweth en de Zwethheul door Berkel zou geschieden, dat van de Zwethkaden door Akkersdijk en Schieveen (ieder aan eigen zijde). Dit voor zover de kosten niet boven een vastgesteld bedrag zouden komen.

De molens

Bij de afsplitsing werd ook bepaald dat polder Berkel twee bovenmolens aan de oostzijde van de Zweth mocht behouden en er een derde bij mocht bouwen. In 1484 kwam daar ondermolen ‘De nieuwe molen' bij.

Besluit tot droogmaking

Door de zich voortdurend uitbreidende verveningen ontstonden er enorme veenplassen en werd besloten de droogmaking van de drie grootste veenplassen ter hand te nemen. Hiervoor werd in 1767 door de Staten van Holland octrooi verleend.
Het betrof de Zuidpolder, begrensd door de Rodenrijscheweg, Achterdijk en de Landscheiding (tussen Delfland en Schieland); de Noordpolder, begrensd door de Landscheiding en de Noordeindseweg; en de Westpolder, begrensd door de Klapwijkseweg, het spoor en de huidige Anjerdreef. Op de 'Kaart van Polder Berkel' staan deze polders gearceerd aangegeven.
Voor de bemaling werd in de Noordpolder een molendriegang gebouwd, met XXX op de kaart aangegeven, die water uit de polder loosde in de Noordeindsevaart. Vervolgens stroomde dit via de Klapwijksevaart naar de molengangen aan de Zweth. Het water van de molendriegang in de Westpolder loosde op de Bovenvaart die ook aansluit op de molengang bij de Zweth. Er werd zoveel water aangevoerd naar de molengangen, dat naast de 'Nieuwe molen’ een tweede ondermolen bij de Zweth noodzakelijk werd. Om deze reden werd in 1772 molen De Valk gebouwd.

Inklinking van de veengrond

Door de droogmaking nam ook de inklinking van de bodem toe. Het polderbestuur liet in de jaren 1865-1866 twee stoomgemalen bouwen om de afwateringscapaciteit te vergroten. Aan de Noordeindseweg kwam een stoomgemaal te staan ter vervanging van de molendriegang in de Noordpolder en op de hoek van de Zwethkade en Molenweg, een stoomgemaal dat twee bovenmolens aan de Zweth verving. In 1882 werd voor de Westpolder een stoomgemaal gebouwd op de hoek Polderweg/Bovenvaart. De drie watermolens in dit polderdeel bleven tot 1917 in werking en werden in 1928 gesloopt.
De Zuidpolder had geen eigen bemaling, het water kwam in een tocht langs de landscheiding tussen Schieland en Delfland terecht in de Noordpolder. In 1909 werd onder andere door de Zuidpolder de spoorlijn van Scheveningen naar Rotterdam Hofplein aangelegd. De afwatering in deze polder werd daardoor dermate verstoord, dat in 1926 aan de Rodenrijseweg een dieselgemaal kwam te staan. In de jaren dertig, vijftig en zestig van de twintigste eeuw liet het bestuur ook de molens aan de Zweth slopen, gelukkig bleef dit molen De Valk bespaard.

Volgende week volgt het tweede deel over Molen De Valk.

Geraadpleegde bronnen onder andere:

Het Lint, uitgaven 2007 (jaar van de molens)
De Lansing, Historische publicaties 3B-hoek nr. 7 1998
De molens van Zuid-Holland (Provinciaal bestuur van Zuid-Holland 1980)